Interview met Paul van Tongeren: Socrates als oer-coach
ma 15 dec 2025 - Aart Deddens
Aan doorvragen komt geen eind. Wat is het goede omwille waarvan wij doen wat wij doen? Deze vraag van Socrates, die met geen enkel antwoord genoegen neemt, is het voorbeeld voor alle coaches, volgens ethicus Paul van Tongeren.
Onze tijdelijkheid
Wat zou vandaag uw ethisch pleidooi zijn in relatie tot psychiatrische problematiek?
"Wat mij interesseert is hoe wij lijden aan het verstrijken van de tijd en hoe we kunnen leren beter om te gaan met die tijd. Mijn eigen naïeve opvatting is dat de tijd ook iets doet met je stoornissen of je trauma's. Onze tijdelijkheid, ofwel de manier waarop wij mensen door en door tijdelijke wezens zijn, maakt dat wij onvermijdelijk altijd lijdende wezens zijn.
Wij verwachten wat er nog niet is en herinneren ons wat er niet meer is. We kunnen zelfs niet anders dan altijd óók al daar zijn waar we nog niet zijn en nóg daar zijn waar we niet meer zijn. Dat betekent dat we onvermijdelijk altijd ook een beetje afwezig zijn, dat we buiten het moment staan, buiten het ogenblik, buiten datgene wat we nú zijn. De oplossing daarvoor is niet, om helemaal in het nu te zijn, maar om te leren omgaan met datgene wat je kunt noemen afwezigheid. Die gedachte zit ook in het woord ‘existentie’, ek-sistere, buiten jezelf staan. We hebben altijd een verhouding tot onszelf, maar vallen nooit samen met onszelf. Dat is de grootheid van de mens, maar dat maakt ook het lijden van de mens voor een belangrijk deel uit.
Veel psychische problematiek heeft daar in die zin mee te maken, dat het vormen zijn van in de toekomst of in het verleden zijn van verwachten en herinneren. Als we geen geheugen en geen verwachting hadden, hadden we geen oedipuscomplexen, hadden we geen trauma's en post-traumatische stressstoornissen, hadden we geen psychisch lijden.
En dat betekent ook dat, volgens mij, de oplossing of de reactie op dat soort problemen, niet zozeer zou moeten zijn, proberen ervan af te komen, maar proberen op een gezondere manier om te gaan met die afwezigheid, met dat in de toekomst of in het verleden zijn.
Kunnen we dat een beetje meer verkennen? Over ek-sistentie, buiten jezelf staan gesproken – Kierkegaard spreekt over bestaansangst, angst voor de duizelingwekkende vrijheid en de oneindig vele handelingsmogelijkheden. Hoe leer je hiermee ‘omgaan’?
Je kiest om op een bepaalde manier je weg te vervolgen of een nieuwe weg in te slaan. Maar je doet dat altijd tegen de achtergrond van wat je hebt meegemaakt, wat je met je meedraagt. Dus ook het maken van een keuze vraagt om een omgaan met dat probleem van de tijdelijkheid: dat we altijd nog in het verleden en altijd al in de toekomst zijn. Ik zou hierover nog veel meer willen nadenken en ontdekken: hoe kunnen we op een gezonde manier omgaan met die existentiële tijdelijkheid van ons.
Hebt u een concreet voorbeeld?
Toen zei die gastdocent: “Maar je hoeft je niet te verontschuldigen, want ik vind dit de mooiste momenten van de dag. We kunnen nu niet anders dan wachten. En daarvoor hoef je niks te doen. Dus je bent helemaal vrij. Je kunt denken over dat waarover je maar wílt denken, je kunt doen wat je wilt. Dus dit zijn de echte vrije momenten op de dag.”
Nu, het is maar een heel klein ding natuurlijk, maar het is een metafoor voor een soort omkering. Wachten is niet hinderlijk maar belangrijk. Het is een activiteit. Als je voor een keuze staat, misschien gaat het om een existentiële keuze – natuurlijk, je moét een keer een knoop doorhakken, maar dat moet je niet te snel doen, ook niet te langzaam, maar op het juiste moment.
Als coaching niet met wetenschap of deskundigheid te maken heeft,
is de coach dan een soort professionele ondeskundige?
U zegt, het lijden is onvermijdelijk, omdat mensen nu eenmaal tijdelijke wezens zijn. Wat betekent dan genezing of coaching?
Ik moet denken aan wat een vriend ooit zei – hij is psychoanalyticus. Ik vroeg hem, heb je nou ooit wel eens iemand van z'n problemen afgeholpen? “Nee, natuurlijk niet,” zei hij, “dat kan ook helemaal niet.” Maar waarom houd je dan zo'n praktijk overeind, vroeg ik. “Nou,” zei hij, “ik kán wel wat als analyticus. Ik kan namelijk mensen inzicht geven in hun probleem. Dat lost het probleem niet op, maar, het genot van het inzicht is vaak groter dan de pijn van het lijden.” En daar zit denk ik iets in. Grote psychische problemen worden niet weggewerkt, maar je moet ze leren aanvaarden, of je moet ermee leren omgaan.
Maar echt ermee omgaan betekent ook een verhouding daartoe krijgen. En die verhouding is voor een belangrijk deel ook een intellectuele. Het inzicht in wat het probleem is, in wie je bent, in wie je nu eenmaal geworden bent, kan bevrijdend zijn, niet in de zin dat je daardoor je geschiedenis kwijtraakt, maar bevrijdend in de zin dat die geschiedenis niet meer op je drukt.
Inzicht
Daar is veel therapie op gebaseerd, op dat cognitieve aspect. Wanneer je de dingen rationaliseert, kun je bij jezelf patronen ontdekken, en daar dan misschien weer cognitief iets tegenover stellen waardoor je patronen kunt doorbreken. Moet je hoog opgeleid zijn om het onvermijdelijke lijden aan te kunnen?
Ik denk dat er inderdaad een relatie is tussen lijden en denken. Dieren zijn niet ongelukkig. Althans, voor zover je dat kunt vaststellen. Er zijn in ieder geval veel minder ongelukkige dieren dan ongelukkige mensen. Wordt er door veel dieren gerouwd? Zijn dieren bang voor de dood? Ik wil niet zeggen dat dieren geen gevoelens kennen. Ze hebben bewustzijn, waarneming – zintuigen die voor een deel zelfs beter zijn, scherper dan de onze. Maar er blijft een enorme kloof tussen zelfs de meest intelligente dieren en de mens. En dat zie je onder andere in de mate waarin ze ongelukkig kunnen zijn.
Dus: inzicht helpt om het lijden aan te kunnen, maar inzicht genereert zelf ook lijden: wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart.
Doen we er dan wel goed aan, ons te omringen met therapeuten en coaches? En zijn we niet veel te laat? Gaat het bij het aanleren van de deugd, het maken van morele afwegingen, het omgaan met tegenslag, niet eerder om karaktervorming? Kunnen we ons niet beter richten op jonge mensen en hun Aristoteles aan de hand doen als coach?
Zodra iets vanzelfsprekend is, wordt het tijd om te vragen naar het waarom. Waarom hebben mensen coaches nodig? Voor wie geldt het eigenlijk? Is dat inderdaad voor iedereen? Of vooral voor mensen in een bepaald soort beroep? Wat voor soort beroepen zijn dat? Wat voor deskundigheid heb je nodig voor die beroepen? En wat kan de coach met die deskundigheid? Een tweede gedachte die onmiddellijk opkwam was, zeker als je Aristoteles als coach suggereert: wat zou de ontwikkeling van AI betekenen op dit punt?
Voor een coach zou het interessant kunnen zijn, denk ik, om zichzelf de vraag te stellen, wat kan ik, wat een AI bot niet kan? Voor zover coaching een techniek is die berust op wetenschappelijke kennis, kan AI het ook en waarschijnlijk beter en vollediger. Als het echter niet met wetenschap of deskundigheid te maken heeft, is de coach dan een soort professionele ondeskundige?
Wat dat laatste betreft, dacht ik onmiddellijk aan Socrates. Socrates was in die zin een coach, zou je kunnen zeggen, dat hij precies allerlei deskundigen en professionals aansprak: politici, maar ook bakkers en schoonmakers, scheepbouwers en paardenmenners. Hij vraagt hun allemaal: leg mij eens uit wat jij kunt. Uiteindelijk komt het gesprek dat zich ontvouwt dan altijd hierop uit, dat de deskundige moet toegeven dat hij helemaal niet deskundig is, omdat hij niet weet waar het goed voor is wat hij doet, wat het goede is omwille waarvan je doet wat je doet. En je bezinnen op het goede is geen kwestie van weten(schap), maar betekent kunnen zoeken naar en nadenken over wat het goede is. Ik neem nu hele grote stappen, maar dat is – kortweg – het socratische verhaal.
Socrates is in die zin zowel een soort oer-coach alsook de ondermijning van alle coaching. De deskundigheid die de coach claimt wordt net als alle andere deskundigheden ondervraagd en ondergraven door de vraag, wat is eigenlijk het goede omwille waarvan we onze deskundigheid inzetten en doen wat we doen?
Als je de coach wilt redden van de ondermijning – eerst hadden we te veel managers, nu krijgen we ook nog te veel coaches – moet de coach misschien een soort Socrates zijn. En dan niet door mensen te helpen om sterker in hun schoenen te staan, maar juist het omgekeerde, door mensen te helpen zoeken, te leren twijfelen.
Wanneer we niet meer geprikkeld worden onszelf te verantwoorden,
zijn we niet meer dan koeien die naar elkaar loeien.
Zijn vragen ook niet waarom.
Coaches mogen niet sturen, is het idee. Socrates stuurt voortdurend met vragen die in één richting gaan. “Nou Meno, heb ik de oplossing voorgezegd aan de slaaf?” (Een slaaf die moest uitvinden hoe je een vierkant twee keer zo groot kunt maken.) “Nee, alles kwam van hemzelf!” antwoordt Meno. Niet dus.
In een bedrijf zeggen ze dan: we gaan terug naar de kerncompetenties of naar de core-values. Ja, maar ook van kerncompetenties kun je je afvragen: waar zijn die goed voor? En er is geen enkel definitief antwoord op die vraag wat het uiteindelijk goede is, een antwoord waardoor die vraag niet meer verder overdacht hoeft te worden. Uiteindelijk zul je immers enerzijds bij elk hoogste goed moeten vragen wat dit voor jou op dit moment betekent, terwijl anderzijds elke concretisering weer dwingt te vragen naar datgene omwille waarvan dit hier goed genoemd wordt. Het hoogste goed, het ultieme goed, of het uiteindelijke goed zit nooit in kerncompetenties.
Als je zegt, zoals Aristoteles: het gaat uiteindelijk om geluk, dan is de vraag, ja maar wat is dan geluk eigenlijk? En opnieuw, elk antwoord dat daarop gegeven wordt, leidt weer tot nieuwe vragen. Stel, je zegt dat het geluk erin bestaat dat je je goed voelt. Op welke manier moet je je dan goed voelen? Of is elk je goed voelen al geluk? Er zijn immers veel verschillende manieren van je goed voelen. Je kunt voorbeelden geven van je goed voelen met een pilletje, of je goed voelen met een lastige opdracht vervuld te hebben, of je goed voelen met gezelschap, of je goed voelen met weet ik wat allemaal meer. Wat is dan het goede in al die verschillende dingen? Of hoe verhouden die zich tot elkaar? Is het één beter dan het ander? Als het één beter is dan het ander, is er kennelijk een norm van het goede, die boven al die concrete manifestaties uitstijgt. Nou ja, en zo gaat het verder.
Relativiteit
… ad infinitum. Er is een grote verlegenheid over wat het goede is, omdat mensen zich op allerlei bronnen beroepen. De oplossing van Kant, dat je vanuit jezelf bedenkt welke handeling tot wet verheven zou kunnen worden, is al te westers, wordt gezegd. Universaliteit is een westerse-witte-mannenwaarde. We moeten onze kennisleer deconstrueren en diversiteit erkennen. Zodra diversiteit een mogelijkheid is, heeft het echter geen zin meer om door te vragen in de zin die u voorstelt.
Ik denk dat de idee van universaliteit of absoluutheid onvermijdelijk is, maar dat die altijd een soort transcenderende betekenis heeft. Dat wil zeggen: ze transcendeert of overschrijdt elke identificatie die ervan gegeven wordt.
Wat wij over de werkelijkheid zeggen, blijft altijd een interpretatie van ons. Maar dat het een interpretatie is, verwijst zelf naar datgene waarvan het een interpretatie is; naar een interpretandum waarvan wij nu deze interpretatie geven, maar waarvan ook een andere interpretatie mogelijk is. Om het nog anders te zeggen: twee interpretaties zijn weliswaar divers, maar wel interpretaties van hetzelfde. En datzelfde is het universele, wat enerzijds aanspoort tot en richting geeft aan onze interpretaties daarvan, maar anderzijds zich daaraan altijd onttrekt.
Dat is wel erg abstract gezegd allemaal; ik probeer het concreter te maken. Ik grijp weer terug op Socrates. Hij is toch wel echt een belangrijk ijkpunt, ook voor actuele kwesties. Rationaliteit valt niet samen met de westerse rationaliteit, de wetenschappelijke rationaliteit, en noem maar op. Maar dat betekent niet dat je zou moeten zeggen dat er geen rationaliteit is. Want de vraag wat eigenlijk rationaliteit is, is zelf universeel. Socrates vraagt, waarom denk je dat je zo of zo moet handelen? Of waarom dit of dat waar is? Waarom denk je dat eigenlijk? ‘Nou omdat een heleboel wetenschappers het hebben gezegd.’ Waarom denk je dat iets waar is als heel veel wetenschappers het gezegd hebben? ‘Omdat wetenschap zekere kennis is.’ Waarom denk je eigenlijk dat wetenschap zekere kennis is? Met welke andere kennis vergelijk je het dan? Waarom noem je die andere kennis ook kennis of een ander soort kennis?
Als je je aangesproken voelt door zo’n vraag, een vraag die iemand je stelt, of die je geweten je stelt, of die waar dan ook vandaan komt, de vraag ‘waarom denk je eigenlijk van iets dat het waar of waardevol is?’, dan erken je daarmee een soort universele waarde en een universele rationaliteit en ethiek. Wanneer die vraag niet meer prikkelt, zodra die op een of andere manier (in dogmatisme of in onverschilligheid) wordt weggewerkt, ontstaat dat wat Nietzsche het extreme en onheilspellende nihilisme noemt.
Wie niet meer aangesproken wordt door de vraag om uitleg, rechtvaardiging, verantwoording, kan ook niet echt met een ander spreken. Je kunt nog een beetje babbelen maar dat is dan eigenlijk niet meer – en daar komt het verschil tussen mens en dier weer tevoorschijn – dan vogels die naar elkaar fluiten of koeien die naar elkaar loeien. Die stellen nooit de vraag waarom.
Dus de gemeenschappelijke grond zou u formuleren in termen van het aangesproken worden door de vraag waarom. Daarin zijn rationaliteit en universaliteit en ethiek vervat. Een relativist zal ook dit relativeren.
Je bent zelf altijd al op een bepaalde manier ingebed. Ook de relativist is ingebed in één ook zelf weer relatieve context.
En het punt dat ik wilde maken hier is, dat, in plaats van te doen alsof je dan als een soort god boven alle mogelijkheden staat – dat is wat ik hypocrisie noem, dat is oneerlijk – zou je recht moeten doen aan de manier waarop je zelf ingebed bent. En dat betekent wel erkennen dat dus ook jouw verhouding tot relatieve posities zelf een relatieve positie is.
Inbedding betekent in een traditie staan, inbedding betekent ook op een bepaalde plek staan. Het betekent een culturele context, een historische context, een maatschappelijke context en noem maar op. Dat we ergens staan betekent dat we door een heleboel kenmerken van dit punt, dit moment, deze plek enzovoort, mede bepaald zijn. Nu, ik denk dat het van belang is om in plaats van te zeggen, ‘ja maar er is geen universele rationaliteit’, te proberen je zoveel mogelijk bewust te maken van de eigen vorm van rationaliteit waarin jij bent verweven, ingebed.
Hoe zou je dat politiek kunnen uitwerken? Het idee van Europa als eenheid van een gedeelde cultuur en het idee achter de universele verklaring van de rechten van de mens, staan onder druk.
Tegelijkertijd zien we dat het ook bestreden kan worden of gerelativeerd. Betekent dit, dat het dus geen waarde heeft? Nee, het betekent dat wij moeten erkennen dat wij in onze cultuur, in onze geschiedenis die notie zo centraal zijn gaan stellen, dat we moeten kijken wat wij daarmee bedoelen, om vervolgens ook te begrijpen hoe de relativering daarvan precies daaruit zou kunnen voortkomen. We kunnen onszelf leren kennen door te ontdekken hoe de relativering van de centrale waarde eigenlijk uit die centrale waarde zelf voortkomt.
Dat betekent, dat is mijn definitie van filosofie tegenwoordig: filosofie is een oefening in individuele en culturele zelfkennis. En zelfkennis betekent niet jezelf boven al je contexten plaatsen, maar betekent jezelf in je contexten te kennen en ook onze cultuur in onze contexten te kennen. Met andere woorden, en heel concreet met betrekking tot menselijke waardigheid, het betekent laten zien hoe de idee van menselijke waardigheid samenhangt met een universalistische opvatting van rationaliteit, hoe het samenhangt, hoe die universalistische opvatting van rationaliteit samenhangt met een imperialistische houding ten opzichte van andere culturen, laten zien hoe wij een soort ontheemding ervaren op het moment dat we dat zelf doorkrijgen, laten zien wat we dan, als we dat als een ontheemding kunnen karakteriseren, vrezen kwijt te raken. Waarvoor zijn we bang, wat missen we dan, waarom missen we dat, waaraan zijn we gehecht, hoe rechtvaardigbaar is die hechting? Door deze vragen leer je jezelf zien in de context waarin je staat, in plaats van jezelf boven die context te plaatsen en te doen alsof je als een soort god boven alle concrete gedaanten zweeft.
Tot slot
Ontheemding, verlegenheid – dat is denk ik wel wat coaches ervaren in de uitoefening van hun beroep.
De vraag is of dat en in hoeverre dat mogelijk is in een gecommercialiseerde praktijk van coaching. We moeten nooit vergeten dat Socrates in ieder geval op dit punt zich onderscheidde van andere sofisten. Hij vroeg geen geld voor wat hij deed. Zijn enige motivatie was, althans zoals hij dat zegt in zijn Apologie, om zichzelf te onderzoeken en de anderen tot eenzelfde soort zelfonderzoek aan te zetten.
Zijn beroemde uitspraak in de Apologie is: het leven dat zichzelf niet onderzoekt is geen leven voor een mens. Dus hij zegt, ik kan niet ophouden met te doen wat ik doe – dat is waarvan hij beschuldigd wordt – want dan kan ik niet als een mens leven. Ik moet wel vragen stellen, ik moet wel vragen waarom ik doe wat ik doe en omwille waarvan. Socrates vraagt niet zozeer waardoor, hij vraagt niet naar oorzaken, maar hij vraagt naar verantwoording, naar redenen.
Zijn motief is niet om er iets mee te verdienen, en ook niet primair om anderen te helpen, maar om zelf iets te ontdekken. Hij heeft de ander nodig, om zichzelf te kunnen onderzoeken.
Oké, Socrates was gratis, maar hij had gegoede vrienden en liet het zich allemaal wel smaken.
Ja, want het gaat ook om performance als je daar spreekt. Het gevaar dat je een kunstje gaat doen en dus hypocriet wordt, is levensgroot aanwezig. Dank, ik vond het een mooi gesprek.